Museumdirecteur laat museale objecten veilen voor een goed doel
Een daarvan was een schilderij dat geregistreerd stond als een werk van een anonieme schilder. Later bleek echter dat het hier ging om een schilderij van de hand van L.J. de Kleijn (1817-1897), wiens werk zich in verschillende Nederlandse musea bevindt. Omdat de directeur van het museum tevens lid van de Rotary was én voorzitter van de stichting die zich de aankoop en het behoud van het stadsorgel ten doel stelde, werd in de plaatselijke pers gesuggereerd dat hier sprake was van belangenverstrengeling. Bovendien, zo werd beweerd, had dit ‘topstuk’ veel meer kunnen opbrengen als het als een werk van L.J. de Kleijn was geveild. Naar aanleiding van deze affaire heeft de Museumvereniging de Ethische Codecommissie voor Musea (ECM) verzocht advies uit te brengen over de vraag of de museumdirecteur in strijd met de Ethische Code heeft gehandeld door een object uit de collectie af te stoten via een veiling.
De ECM hechtte groot gewicht aan het feit dat het schilderij van De Kleijn al vanaf de verwerving in 1971 de status ‘niet in de collectie passend’ heeft gehad, en dat het in het depot apart gehouden werd ‘gereed voor afstoting’. Voorts was komen vast te staan dat het museum had overwogen het schilderij aan andere musea aan te bieden, maar de biografie van de kunstenaar, de brede verspreiding van zijn werk en de aard van het schilderij gaven daartoe in de ogen van het museum geen aanleiding, ook niet toen bekend werd wie de werkelijke maker van het werk was. De verkoop op de veiling was voor een goed doel dat ook binnen de doelstelling van het museum paste. Met betrekking tot de waarde van het schilderij overwoog de ECM dat het ten tijde van de veiling niet in een goede conditie verkeerde en voor circa € 4.000 gerestaureerd moest worden. De ECM komt tot de conclusie dat, gelet op art. 4 van de Gedragslijn voor museale beroepsethiek (de voorloper van de Ethische Code voor Musea)[1], de directeur niet onethisch had gehandeld. Ondanks de schijn van het tegendeel is er in werkelijkheid van belangenverstrengeling niet gebleken.